Sjoukje werd op 23 januari 1909 als vijfde van zes kinderen van Tetje Sloterdijk
en Minze Pieters van der Sluis in Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen geboren.
Zij was een teder kind. Want, zoals zij vertelde,was zij in de eerste jaren te
zwak om naar de school te lopen en moest er op een fiets worden heengebracht.
Na de lagere school leerde zij het naaien. Daarna ging zij als huisnaaister met
har naaimachine naar haar klanten toe.
Jacob was op 1 september 1904 als zevende van tien kinderen van Neeltje van der
Heide en Jacobus Dalstra in Opeinde, gemeente Smallingerland geboren.
Na de lagere school werd hij, zoals vele jongen in deze tijd, kleinknecht bij een boer.
Het werk voldeed hem zeer, maar hij vernam het nogal snel, dat hij als boerenknecht
nooit zoveel kon verdienen, dat hij er een eigen boerderij voor zou kunnen kopen.
Hij nam eerst werk als melkrijder bij de zuivelfabrik in Opeinde. Later leerde hij daar het kaas maken.
Jacob was een kranige jonge man. Hij speelde voetbal, was samen met zijn broers
Sjouke en Jelle en zijn zuster Roelfke lid van het plaatselijke Harmonieorkest
en samen met Jelle deed hij me aan zeilwedstrijden.
Alles wat nieuw was moest hij hebben. Ze noemden hem ook wel de "Eigenwijze
Jappie" Maar zijn trots was zijn "Harley Davidson". Toch hij zou er niet lang
vreugde van hebben. Toen hij op een zekere dag samen met zuster Roelfke achter
op de motorfiets een ritje deed, werd het hun plotzeling warm onder hun zitvlak.
Nog net op tijd vernamen zij, dat de motor in brand stond. Snell remmen en
in de sloot rijden redde hun het leven. Maar de droom van motorrijden was afgelopen.
Te zijner tijd en op een of andere manier -zij hebben er beiden nooit over gesproken-
leerde Jacob dan Sjoukje van der Sluis uit Boelenslaan kennen. Zij trouwden
op 12 Mei 1928 op het bureau van de burgerlijke stand te Buitenpost,
gemeente Acht Karspelen en gingen in hun nieuw gebouwde huis aan het nieuwe kanaal te Opeinde wonen.
Op 5 mei 1929 werd hun dochter Tetsje geboren en 1930, op 3 augustus, hun dochter Neeltje.
Het huis lag, alleen dor de straat gescheiden, aan het kanaal. Zo had Jacob een
ideale ligplaats voor een boot direct voor zijn huis. Hij bouwde een zeilboot,
de "Cassiaris" warmee hij nog samen met zijn broer Jelle, met success aan vele
zeilwedstrijden deelnam. Hij bouwde ook een scheepshuis.
Als hij in de zomer een weekend vrij was van zijn werk, ging hij met het gezin
zeilen op de friese meeren.
Maar het doel, een boerderij te kopen, had hij niet uit het oog verloren.
Op de fiets reed hij `s avends naar Leeuwarden naar de school om zich te laten
opleiden tot kaasmaker. Na het examen bestond er in Friesland maar weinig kans
om een positie als eerste kaasmaker te bereiken.
In Beemster in Noord-Holland kreeg hij de kans als plaatsvervanger voor iemand,
die vanwege de beginnende tweede wereldoorlog in militaire dienst moest.
Het gezin verhuisde naar De Rijp, niet ver van Beemster.
Toen de man, de Jacob had vervangen, terug kwam, had Jacob te kiezen tussen onder
hem te werken of een ander werk te zoeken. In verband met de duitse bezetting
was er ook een grote kans voor dwangarbeid naar Duitsland te worden gestuurd.
Door bemiddeling van een vriend werd hem een betrekking als eerste kaasmaker in
de zuivelfabriek in Freckenhorst in Duitsland in de buurt van Münster aangeboden.
Een grote gratis woning voor het gezin hoorde ook bij deze betrekking.
In de herfst 1940 verhuisde het gezin naar Duitsland.
Het was, in het bijzondere voor de kinderen, moelijk zich aan de nieuwe, totaal
onbekende taal en het andere schoolsysteem te wennen. Maar langzamerhand vonden zij zich terecht.
In deze tijd waren er veel jonge nederlanders, in het bijzonder friezen, die
bij de boeren in Westfalen als dwangarbeiders moesten werken.
De Dalstra's waren de enige nederlanders, die een eigen grote woning hadden.
De jonge mensen ontmoetten elkaar bij Jacob en Neeltje in hun vrije tijd.
Zij gaven hun het gevoel van thuis.
Ook een nederlandse predikant, die in opdracht van de gereformeerde kerk de
nederlanders in Westfalen verzorgde, overnachtte, wanneer hij in de buurt was, bij de Dalstra's.
Hierdoor werd de politie wantrouwend, want inmiddens ging zich in Nederland
de verzetsbeweging te vormen. De politie begon het huis gade te slaan en op een
zekere avond, toen de jongelui bij de Dalstra's de verjaardag van een jong
meisje uit de Oekraine vierden, nam de politie de fietsen van de bezoekers in beslag.
Er werd gecontrolleerd of de ramen wel goed verduistert waren, dat geen licht
van buiten te zien was en dat geen lichtsignalen voor de amerikaanse
vliegtuigen gegeven werd.
De Politie kwam zonder aanmelding het huis binnen en eisde, de radio aan te zetten,
zonder het programma te veranderen. Maar, uit de radio hoorde men alleen
de duitse taal, want de meisjes luisterden graag naar muziek van de
"Deutschlandsender". De ouders vielen stenen van het hart, want zij hadden wel
naar de BBC geluisterd.
Op een zekere dag werden alle Nederlanders uitgenodigd, zich in de zaal van
Schmiehausen te verzamelen. Zij werden verzocht, zich op de lijst van
aanwezigheid in te schrijven. Jacob kreeg de lijst als eerste in de hand. Hij
weigerde, zich in te schrijven, want hij had het blad omgedraaid en daar stond
geschreven, dat men zich, door zijn handtekening, tot dienst in de SS verplichtte.
Toen hij niet wilde ondertekenen, weigerden de anderen het ook.
Nu was de maat vol! Dat was tegenstand tegen de overheid. Jacob had de mensen
daartoe opgehitst. Dat was een reden, hem naar een concentratiekamp te brengen.
Maar hij had een goede chef. Deze werd door relaties geinformeerd, dat Jacob
op de swarte lijst van de "Geheime Staatspolitie" stond. Hij waarschuwde Jacob
en via relaties bezorgde hij hem werk als kaasmaker in Bensdorf, een klein dorpje in Lothringen.
Zo verloor de GESTAPO hem uit het oog.
In het nazomer 1943 verhuisde het gezin naar Lothringen. Lothringen was toen
door de Duitsers geannexeert, maar de bevolking voelde zich frans en sprak de fransche taal.
De directeur van de zuivelfabriek was een door de duitsers ingezette duitser,
de arbeiders italiaanse krijgsgevangen.
Toen in de herfst 1944 de geallieerden dichter bij kwamen, moesten alle buitenlanders
Lothringen verlaten en naar het "Duitse Rijk" vertrekken. Jacob had in Freckenhorst
een jonge Nederlander opgeleid tot kaasmaker. Deze was inmiddens met een duitse
getrouwd en werkte op een zuivelfabriek in Oerzenhof, een heel klein dorpje
in Mecklenburg. Ze waren met het gezin Dalstra in contact gebleven. Jacob
was van mening, dat de oorlog wel ten einde zou zijn voordat de Russen daar naar
toe kwamen. In Mecklenburg was men gereed, het gezin Dalstra op te nemen.
Dus verhuisde men naar Mecklenburg.
In die tijd had men de bedoeling een instituut in Stettin te stichten voor de
opleiding van vaklui voor de zuivelbedrijven. Jacob zou daar mensen opleiden als
kaasmakers. Maar de plannen werden gestopt toen de Russen dichter bij kwamen.
Omdat in Duitsland nienand zonder werk mocht zijn, soliciteerde jacob nu voor een
betrekking als kaasmaker in de zuivelfabriek in Ihrhove in Oostfriesland.
Hij werd aangenomen en ging naar Oostfriesland. Het gezin bleef in Mecklenburg
omdat zij nog geen woning hadden in Ihrhove.
De russen kwamen steeds dichter bij. Hun dochter Tetsje werd ziek en moest in
Neubrandenburg in het ziekenhuis. Sjoukje ging alle dagen naar har toe. Nell bleef
alleen in Oerzenhof. Ongeveer in het midden van februari sturde zij Nell samen
met een nederlands echtpaar naar Oostfriesland. Toen Nell daar aankwam, vernam
zij,dat har vader naar Mecklenburg was gereden, om zijn gezin op te halen.
Tetsje kon niet lopen en moest de hele reis door Jacob worden gedragen.
Daarom konden zij haast niets meer meenemen dan dat, wat zij aan het lijf konden dragen.
Door bemiddeling van dominé Bouman, hun relatie uit Freckenhorst, kregen zij in Bunde,
ongeveer 20 kilometer van Ihrhove, onderdak. Nell en Jacob bleven in Ihrhove.
Na het eind van de oorlog kregen zij daar een woning in de Bahnhofstrasse te Ihrhove.
Maar de woning was leeg. Alle meubelen waren op de vlucht verloren gegaan.
Nieuwe meubelen waren niet beschikbar. In Duitsland werden zij niet als
vluchtelingen herkend omdat zij geen duitsders waren. In Nederland was hun
eigendom in beslag genomen omdat zij als collaborateurs beschouwt werden.
Zij moesten totaal op nieuw beginnen.
Op 19 mei werd nog een (derde) dochter geboren Zij noemden har Grietje Margaretha.
Jacobs bedoeling was nog steeds om boer te worden. Toen hij ongeveer 1950 de
kans kreeg om van de fabriek een woning te verkrijgen met een grote tuin en de
mogelijkheid, varkens en kippen te houden, verhuisde het gezin naar het huis
in de Swoog.
In september 1969 werd Jacob rentenier. Hij wilde onvoorwaardelijk weer naar
Friesland terug. Het liefste had hij een kleine boerderij aan de Leien willen kopen,
maar daar deed Sjoukje niet aan mee. Zo kochten zij huis nr. 7 aan de havenwei te Rottevalle.
Het eerste, wat zij in Rottvalle deden, was het kasko van een motorboot te kopen.
Het afbouwen deed Jacob zelfs en doopte de boot "Hjeljoune".
Vanaf de zomer 1970 gingen zij alle jaren van mei tot begin september met hun
boot varen op de friese meren tot zij de boot in 1981 verkochten.
Op 6 Januari 1983 overleed Jacob in hun huis te Rottevalle, 78 jaar oud.
Sjoukje verkocht hun huis in september 1994 en verhuisde naar het
bejaardenhuis "Het Zuiderhuis" te Surhuisterveen. In 1995 moest zij naar het Zorgcentrum
verhuizen, waar zij 10 juli 2005 overleden is, op een leeftijd van 96 jaar.
Is er iemand die nog wat meer over Sjoukje en jacob hun leven kan vertellen,
dan zijn wij daar dankbaar voor.
Meerdere foto's uit het leven van Sjoukje en Jacob komen in hun fotoarchief.
Terug naar de verhalen over de familie Dalstra.
Terug naar de hoofpagina van de familie Dalstra.
Het Leven van Jacob Dalstra en Sjoukje Dalstra-van der Sluis
(Naverteld door hun schoonzoon Georg de Witt)
(Uit het boek "Zwischen den Fronten, die Geschichte einer verlorenen Kindheit" geschreven door Georg de Witt.
Stuur het per e-mail,
of neem de documentatie mee bij de volgende réunie.